Dit is een zeer uitgebreide methode om een goed praktisch verslag te schrijven. Je hoeft voor een Techniekverslag niet alles te doen maar het geeft wel een heel goed beeld van wat de bedoeling is van een verslag. Wanneer je je verslag in grote lijnen volgens dit voorbeeld maakt ben je een heel stuk op de goed weg. Je kan deze handleiding ook heel goed gebruiken bij andere vakken.
Handleiding praktische opdrachten maken
Inleiding
Op onze school krijg je veel praktische opdrachten die je alleen of samen met anderen moet / kan uitvoeren. Met een praktische opdracht laat je zien welke vaardigheden en kennis je hebt (bij-)geleerd en kan toepassen.
Er zijn verschillende soorten opdrachten waaraan in de verschillende leerjaren verschillende eisen worden gesteld.
Je begint in klas 1 met korte, eenvoudige opdrachten. In hoger leerjaren worden ze “moeilijker”: uitgebreider en complexer.
Toch hebben alle opdrachten een min of meer vast raamwerk / stappenplan dat, als je het volgt, tot een goed resultaat leidt.
Om een praktische opdracht te maken moet je een verschillende algemene vaardigheden kunnen toepassen:
- Plannen en organiseren.
- Informatie zoeken en samenvatten.
- Luisteren, je mening verwoorden, discussiëren.
- Conclusies trekken.
- Teksten opstellen, samenvatten
- Samenwerken
- Presenteren
- Logboek maken / Proces beschrijven
- Evalueren
Inhoudsopgave
5 Het verzamelen en ordenen van informatie. 6
5.1 Het maken van het praktische opdracht 6
5.2 Stappenplan voor het doen van onderzoek. 7
9.2 Verdere uitwerkingen stappenplannen. 12
9.2.1 Handleiding stappenplan. 12
9.3.1 Richtlijn voor de beoordeling:14
9.3.2 Voorbeeld beoordelingskaart15
9.3.3 Voorbeeld beoordelingkaart eindverslag project voeding.16
9.5 Vormeisen geschreven praktische opdracht19
De inhoud
Het onderwerp/de inhoud van je praktische opdracht kan zijn zelfgekozen of opgedragen.
Een geschikt onderwerp moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
- Het moet niet te beperkt zijn. (bij onderzoek naar bv een fietslot niet maar 1 slot onderzoeken)
- Er moet geschikte informatie over het onderwerp te vinden zijn.
- Het moet niet te breed zijn. (te veel verschillende onderdelen/invalshoeken)
- Het moet binnen het kader (onderwerp) van de opdracht vallen.
Als je zelf een onderwerp mag/kan kiezen waar je een praktische opdracht over gaat maken, bedenk dan:
- waar gaat in het bijzonder je belangstelling naar uit?
- wat interesseert je....
- wat vind je leuk om je in te verdiepen?
- dat er onderwerpen zijn die nu sterk in de actualiteit staan
Als je er helemaal niet uitkomt kun je in de mediatheek rond gaan neuzen en/of een database nalopen of bij de begeleidende docent aankloppen.
Voor alle praktische opdrachten geldt dat je eerst goed moet bedenken waar je praktische opdracht over moet gaan en wat het doel van je praktische opdracht is.
Wat ga je in je praktische opdracht doen. Je kan bijvoorbeeld een:
- beschrijving geven van een periode uit de geschiedenis / een natuurkundig verschijnsel / een geografisch probleem.
- vergelijking maken tussen twee historische perioden / natuurkundige verschijnselen. Je probeert overeenkomsten en verschillen boven tafel te krijgen
- verklaring geven voor iets; je zoekt antwoord op de vraag: “hoe komt het dat......”;
- waardeoordeel uitspreken over een verschijnsel / een gelezen boek /
- toekomstverwachting doen: op basis van argumenten een verwachting uitspreken.
- probleem oplossen. Je probeert op basis van onderzoek een probleem op te lossen, althans hier een bijdrage aan te leveren.
Zie verder het hoofdstukje over de “Vorm”.
Een hulpmiddel om hier achter te komen kunnen de onderstaande vragen zijn. Als er genoeg wetenswaardige vragen zijn te stellen, heb je waarschijnlijk een “goed” onderwerp.
Hoofdvraag
Kies op grond van bovenstaande vragen dan de hoofd- of onderzoeksvraag (stelling): een vraag die de inhoud van je praktische opdracht samenvat. Uitgaande van deze vraag, maak je deelvragen. Deze deelvragen kunnen ook prima dienen als (hoofdstuk)indeling en planning van je praktische opdracht.
Bij elk praktische opdracht hoort dus een hoofd- of onderzoeksvraag. Zonder een goede vraagstelling is het onmogelijk een goed product te maken. Het resultaat van je praktische opdracht is afhankelijk van een goede vraagstelling. Bij het opstellen van een vraagstelling is het goed aan het volgende aandacht te besteden.
Zorg ervoor dat je vraagstelling niet te algemeen is. Je moet met je vraagstelling echt naar een bepaald probleem vragen. Dus bijvoorbeeld niet: “Hoe wordt voorkomen dat bruggen doorzakken” maar: ”Hoe wordt voorkomen dat de Algerabrug doorzakt”.
Deelvragen
Hoe maak je deelvragen? Je maakt deelvragen door over je onderwerp (hoofdvraag) vragen te stellen. Je hoofdvraag is breed.
Deelvragen zijn kleiner dan de hoofdvraag. Ze vragen naar een stukje van de hoofdvraag. Om je op een idee te brengen wat voor soort vragen je kunt stellen, volgt hier een lijstje 'hulpvragen'. Door jezelf deze vragen te stellen kom je misschien op goede deelvragen.
- Wat weet ik al?
- Wat wil ik er nog meer over weten?
- Waar komt dit idee vandaan?
- Bestaan er ook andere ideeën over dit onderwerp?
- Hoe komt het dat....?
- Waarom is dat zo?
- Wat is het doel...?
- Dat staat hier nu wel, maar is het niet zo dat....?
- Wat betekent dit woord? Deze zin?
- Hoeveel....?
- Wat zijn de oorzaken?
- Wat zijn de gevolgen?
- Wat zijn de oplossingen?
De vorm
Nu je onderwerp en onderzoeksvraag vaststaan, kies je de vorm van het praktische opdracht. Kies wel een vorm waarvan je weet dat het je zal lukken binnen het kader van de opdracht.
De presentatie kan zijn:
- schriftelijk: verslag, werkstuk, rapport, website
- mondeling/spreekbeurt
- een model (3 dimensionaal werkstuk)
- een PowerPoint-, video-, foto- of diapresentatie.
- het inrichten van een stand of een tentoonstelling.
- het maken van een muurkrant, posterpresentatie of collage.
- het schrijven en uitvoeren van een toneelstuk en/of rollenspel
- het demonstreren of uitvoeren van en proef(opstelling).
Uiteraard kunnen hier mengvormen van ontstaan.
Soms kun je tijdens het uitwerken van de opdracht tot de conclusie komen dat je vraagstelling aangepast moet worden. Dat is geen probleem als je tenminste niet steeds opnieuw gaat beginnen.
Voor de vormeisen van de verschillende soorten van praktische opdrachten: zie bijlagen
Het verzamelen en ordenen van informatie
Maak het schema/spinnenweb, zoals je o.a. hebt geleerd bij Nederlands in de brugklas. (schriftelijke brainstorm) Dit doe je om je eerst breed te oriënteren op je onderwerp. Je gaat je inlezen om er meer over te weten te komen; ideeën op te doen; preciezer te kiezen waar je praktische opdracht over zal gaan. Ook ontdek je zo wat mogelijk is en wat niet. Waar weinig of veel informatie over te vinden is. De informatie die je vindt moet je direct ordenen. Dat kan bijvoorbeeld in een informatiemap. (= documentatiemap) Dit kan zowel op papier als PC.
Noteer waar je die informatie (bronvermelding) vandaan hebt! En maak back-ups (reservekopie) van de digitale informatie.
Zie bijlage.
Het maken van een praktische opdracht
Je zult verschillende stappen moeten zetten om tot een goed resultaat te komen. Die opeenvolging van de diverse stappen heet het stappenplan. Na elke stap vindt een beoordeling plaats.
Bedenk hierbij ook:
- Waar ga je werken aan de opdracht? Heb je vooral een mediatheek nodig of een practicumlokaal? Wat kan je thuis doen?
- Wat voor spullen heb je nodig tijdens je onderzoek en tijdens je presentatie? Waar zijn die te krijgen en moet je ze reserveren?
- Wat is de goede volgorde, hoe ga je te werk? Hoeveel tijd denk je voor je praktische opdracht nodig te hebben? (zie stappenplan en studielast)
- Wat gaat het kosten? Als je spullen nodig hebt of kosten moet maken voor bijvoorbeeld museumbezoek of materialen maak je daarvan en schatting en overleg je daarover (via je logboek) met je begeleider.
Stappenplan voor het doen van onderzoek
Het stappenplan bestaat uit 3 hoofdfasen en 5 deelstappen:
Fase I: De onderzoeksvoorbereiding
stap 1: Het kiezen van een onderwerp en een hoofdvraag of stelling en het formuleren van van de hoofdvraag afgeleide deelvragen.
stap 2: Het maken van een werkplan: tijd- en taakverdeling.
Fase II: De uitvoering van het onderzoek
stap 3: Het kiezen van de manier van gegevens verzamelen en het vinden van geschikte bronnen (klas, school, bibliotheek, eigen materiaal enz).
stap 4: Uit het onderzochte bronnenmateriaal de informatie verzamelen (zowel binnen als buiten de school) en ordenen en de deelvragen (in klad!) beantwoorden als voorbereiding op het antwoord op de hoofdvraag of de beoordeling van de stelling.
Fase III: De afsluiting van het onderzoek
stap 5: Het schrijven van een verslag waarin het resultaat van het onderzoek (=fase II) wordt uitgewerkt. Op de hoofdvraag of stelling moet met behulp van de verzamelde antwoorden op de deelvragen een beargumenteerd antwoord gegeven worden en een conclusie worden geformuleerd. Daarbij moeten ook de ondervonden problemen bij het uitvoeren van het onderzoek ter sprake komen.
Eventueel kan gekozen worden voor het uitwerken van een andere, uitgebreidere presentatievorm van het onderzoek.
Voorbeelden en verdere uitleg vind je in de bijlagen.
Het proces
Tijdens het proces werk je alleen, samen of in grotere groepen. Deze kunnen door de docent geformeerd zijn of door jullie zelf. Als in een groep een van de leerlingen niet voldoende functioneert kan hij/zij door de begeleidende docent verplicht worden een eigen praktische opdracht te maken of krijgt een afwijkende beoordeling. Dit blijkt o.a. uit het logboek en uit de studielast.
Logboek
Je houdt een logboek bij. Dit kan een individueel logboek zijn of een groepslogboek. Hierin worden de vorderingen van het stappenplan vermeld en de activiteiten die zijn ondernomen. De tijd die de verschillende activiteiten hebben gekost en degene die daaraan hebben deelgenomen worden daarin vermeld. Elke stap kan tussentijds beoordeeld worden door je docent. Uit dat logboek blijkt dus hoe het werken aan de opdracht verlopen is.
In de bijlage zijn voorbeelden van logboeken voor de verschillende vakken.
Studielast
Aan je praktische opdracht moet je een bepaalde tijd - aantal uur - werken. Het aantal uur heet studielast. Om deze studielast goed te verdelen maak je een stappenplan/planning. In het logboek wordt studielast vermeld. Dit is optelsom van de duur alle afzonderlijke activiteiten.
De begeleiding
De begeleiding is in handen van een docent. De rol van de begeleider is:
- Opdracht geven
- Coachen
- (tussentijds) Controleren
- Beoordelen
Beoordeling
Tussentijdse beoordeling:
Hierin beoordeelt de begeleider het proces(logboek) en onderdelen, zoals stappenplan en deelvragen.
Voor de eindbeoordeling van je praktische opdracht let de docent op:
- Het proces (logboek, stappenpan)
- De inhoud van je praktische opdracht.
- de onderwerpskeuze
- de vraagstelling / voorlopige onderzoeksvraag
- de informatie die je praktische opdracht geeft.
- de conclusies, uitkomst, je mening enz.
- De verzorging en uiterlijke vorm van de presentatie
De praktische opdracht wordt door deelcijfers beoordeeld op alle bovengenoemde onderdelen.
Zie verder bijlagen.
Bronnenoverzicht
Je hebt tijdens het maken van je praktische opdracht informatie opgezocht en gevonden. De vindplaats van je informatie noemen we de bron. Bij de in je praktische opdracht gebruikte informatie geven we met een verwijzing naar het bronnenoverzicht aan waar we de informatie gevonden hebben.
Zie de bijlagen voor de wijze van noteren van de bronnen.
Bijlagen
Ordenen van informatie.
Algemene informatie gebruik je dus als startpunt bij het zoeken naar informatie, aan het begin van je onderzoek en als opstapje bij het beantwoorden van vragen.
Je vindt algemene informatie bijv. in:
- folders
- boeken
- brochures
- encyclopedieën
- voorlichtingsboekjes
- biografieën
- artikelen in kranten en tijdschriften
- informatieboeken
- website
Waar kun je deze informatie verkrijgen:
- bij afdeling voorlichting van bedrijven
- bij afdeling voorlichting van gemeente
- in bibliotheek / mediatheek
- via je vakdocent
- via bekenden in jouw omgeving
- op internet
Je kan ook aan informatie komen door mensen te interviewen (deskundigen uit een bedrijf of organisatie; een vakdocent; iemand die het beroep van jouw onderwerp uitoefent) of te enquêteren. Zoeken van informatie doe je aan de hand van zoekwoorden, of trefwoorden. Hoe preciezer je zoekwoorden, hoe sneller je informatie zult vinden. Zoekwoorden heb je nodig voor het vinden van informatie in de bibliotheek, in de mediatheek, in een encyclopedie, op het internet (via zoekmachines zoals Google).
Informatiemap:
Als je niet weet hoe je een informatiemap moet maken, kun je het volgende doen:
- neem een A 4 multomap
- neem A 4 multomap papier
- neem twee of drie setjes tabbladen
- neem plastic insteekhoezen
- schrijf alvast de volgende tabbladen:
- planning
- logboek
- algemene informatie
- hoofdvraag of onderzoeksvraag van de praktische opdracht.
- maak tabbladen voor de deelvragen
Steek achter elk tabblad een stapeltje A4 schrijfpapier en een aantal plastic insteekhoezen om informatie in op te bergen.
Raadpleeg per deelvraag meer dan een bron (twee of drie). Hoe meer bronnen, hoe betrouwbaarder straks je antwoord op de deelvraag zal zijn. Het kan zijn dat je een hoofdstuk of aantal pagina's uit een boek hebt gebruikt, een artikel of tijdschrift, waarvan je de tekst wilt bewaren.
Gebruik daarvoor de insteekhoezen in de documentatiemap. Ook andere zaken zoals brochures, foto's, kaarten en dergelijke berg je zo per deelvraag op.
Schrijf bij elke informatie die je vindt direct op waar je het gevonden hebt. (= je bron)
Doe dit secuur: schrijf op de soort bron ( boek; krantenartikel; cd-rom; internet enz)
en de kenmerken van de bron. (titel, schrijver, jaar van uitgave, internetadres)
Vaak heb je de bron nodig om te vermelden bij je informatie, ook kan je op een later moment je informatie terug vinden, nog eens na lezen enz.
Bij informatie van internet schrijf je het adres (URL) van de website op.
Dit alles kan je natuurlijk ook digitaal doen (bv. met googledrive) zo kun je, als je in een groepje werkt, beide thuis er aan werken. Bij sommige opdrachten is het zelfs verplicht om dit alles digitaal te doen, je mag natuurlijk tijdens het werken aan de opdracht wel eerst schriftelijk aantekeningen maken.
Proces
Voordat je je onderwerp gaat kiezen bedenk je allereerst of je het alleen maakt of samen met een medeleerling. Je kunt natuurlijk een vriend(in) vragen om met je samen te werken maar het is maar de vraag of je dezelfde belangstelling voor bepaalde onderwerpen hebt. En als je een onderwerp op het oog hebt en je weet welke vakken daarbij goed aansluiten, is het nog maar de vraag of je vriend(in) dezelfde vakken in zijn / haar pakket heeft. Een geschikte partner is iemand:
- die geïnteresseerd is in hetzelfde onderwerp waar jij aan wilt werken
- die bij je in de buurt woont of die je regelmatig ziet om overleg te hebben
- met wie je goed kunt samenwerken
- die jouw kwaliteiten aanvult.
Om een praktische opdracht tot een goed einde te brengen zijn onder andere de volgende kwaliteiten nodig:
- creatieve ideeën hebben
- informatie kunnen vinden in bibliotheek, op internet, of bij geschikte instanties zoals voorlichtingsbureaus etc
- kunnen ordenen en de grote lijn vasthouden
- netjes kunnen werken, mooie producten maken
- discipline: afspraken maken en je er ook aan houden.
- leesvaardigheid en inzicht, de kern halen uit alle verzamelde informatie
- plannen: tijd verdelen.
Tip : Streep eens aan welke kwaliteiten je zelf hebt en welke niet en maak dan een keuze welke klasgenoot je vraagt om samen te werken.
Verdere uitwerkingen stappenplannen
Handleiding stappenplan
STAP 1: HET ONDERZOEKSONDERWERP en DE ONDERZOEKSVRAGEN
In de eerste jaren van het voortgezet onderwijs moet je een aantal onderzoeken gaan uitvoeren. Naarmate je in een hoger jaar komt, worden die onderzoeken moeilijker en in de bovenbouw moet je geheel zelfstandig onderzoek kunnen doen.
Hoe je het onderzoek uit moet voeren, wordt stap voor stap in deze handleiding uitgelegd.
De eerste stap is het samenstellen van een onderzoeksgroepje en het kiezen van een onderzoeksthema.
Je hebt voor een onderzoeksonderwerp gekozen en bekijkt wat je precies aan dit onderwerp wilt gaan onderzoeken. Bedenk een hoofdvraag of stelling en één of meerdere deelvragen over het onderwerp, waar je een antwoord op wilt weten (en die je kunt onderzoeken).
STAP 2: HET MAKEN VAN EEN WERKPLAN
Als je je onderwerp hebt gekozen en vragen hebt gemaakt moet je nauwkeurig gaan omschrijven wie welke taken wanneer en hoe gaat uitvoeren. Dus bijvoorbeeld: wie gaat welke vragen onderzoeken, hoe controleren we elkaar, wie gaat er typen, wie verzorgt illustraties enz. In ieder geval moet ieder groepslid per keer een verslagje (procesverslag) maken van wat hij of zij die keer gedaan heeft (of sinds de vorige keer, als er bijvoorbeeld in pauzes of buiten schooltijd gewerkt is) Heel belangrijk is ook dat je een duidelijke tijdsplanning maakt.
STAP 3: HET KIEZEN VAN DE MANIER VAN GEGEVENS EN BRONNEN VERZAMELEN
In stap 1 hebben jullie de vra(a)g(en) gesteld die jullie willen gaan onderzoeken. Nu moeten jullie gaan nadenken over een manier om dit te onderzoeken. Bedenk mogelijkheden om achter het antwoord van jullie vragen te komen. Schrijf wat mogelijkheden op en bespreek die in de groep. Stel zo nodig je werkplan bij.
STAP 4: HET VERZAMELEN EN VERWERKEN VAN GEGEVENS
Hierna gaan jullie gegevens verzamelen. Wanneer je de gegevens hebt verzameld, ga je de gegevens verwerken. Bij het verwerken van de gegevens moet je proberen de gegevens zo op te schrijven dat ze duidelijk en overzichtelijk worden. Bedenk één of meerdere manieren om alle gegevens duidelijk op één bladzijde van je onderzoeksschrift te krijgen. Alle antwoorden (gegevens) die je op je vragen gekregen hebt, staan nu duidelijk en overzichtelijk bij elkaar. Wat kun je nu, als je naar de gegevens kijkt, zeggen over het onderwerp? Wat is het antwoord op de gestelde vragen?
STAP 5: HET VERSLAG EN DE CONCLUSIES
Het onderzoek is bijna klaar. In de laatste fase moeten de gevonden antwoorden op de vragen verwerkt worden tot een onderzoeksverslag. Hopelijk heb je een duidelijk antwoord gekregen op de vragen die je in stap 1 gesteld had. Misschien zijn er tijdens het onderzoek ook nieuwe vragen opgekomen die nog onderzocht kunnen worden. Trek met de groep enkele conclusies, bespreek ze in je groep en schrijf ze op. In ieder geval moet in het verslag een inleiding komen met de onderzoeksvragen, een uitwerking van die vragen die uitmondt in een conclusie. Die conclusie moet antwoord geven op de hoofdvraag. Verder moet er in het verslag een staan van hoe de groep gewerkt heeft, wat goed ging en wat minder goed ging (en waardoor dat kwam) en wat jullie volgende keer anders zouden doen. De procesverslagen moeten per groepslid bijgevoegd zijn. Tenslotte geef je jezelf een serieuze beoordeling (cijfer) waarin je alle werkzaamheden (dus ook de samenwerking!) betrekt.
Vaardigheden (onderbouw):
De leerlingen kunnen met behulp van een overzichtelijke hoeveelheid (historische) gegevens informatie verzamelen en ordenen, eventueel door het raadplegen van (eenvoudig) schriftelijk, grafisch en audiovisueel bronnenmateriaal en door het gebruik maken van eenvoudige computerbestanden; ze kunnen de resultaten daarvan afrondend presenteren.
Uitwerking vaardigheden (ook van toepassing op de bovenbouw-opstellen):
Bij het onderzoek komen de volgende vaardigheden aan de orde:
- het kiezen van een onderwerp en formuleren van een vraagstelling.
- het opstellen van een onderzoeksplan.
- het verzamelen van relevant bronnenmateriaal.
- het verwerken van het verzamelde bronnenmateriaal.
Bij het maken van het verslag of het schrijven van het opstel komen de volgende vaardigheden aan de orde:
- het schrijven van een samenhangende argumentatie.
- kennis en begrip tonen van het onderwerp.
- het selecteren en presenteren van bewijzen uit het onderzochte bronnenmateriaal die de argumentatie ondersteunen.
- het plaatsen van het onderwerp in de historische context.
- het opstellen van een conclusie die op logische wijze voortvloeit uit het onderzoek en het gebruikte bronnenmateriaal.
Beoordeling
Richtlijn voor de beoordeling:
T-niveau:
Een redelijke hoeveelheid bronnenmateriaal (relevant voor het onderwerp) is gebruikt maar de stijl is voornamelijk beschrijvend of verhalend. Er zitten geen overbodige zaken in.
Er is een eenvoudige analyse gemaakt van het onderwerp.
Er is een conclusie, maar niet al te zeer gestructureerd.
Er is een behoorlijke mate van hulp door de docent.
Havo-niveau:
Er is een uitgebreidere hoeveelheid bewijs afkomstig uit gevarieerd bronnenmateriaal gebruikt. Er zijn weinig niet ter zake doende elementen.
Er is een samenhangende analyse en argumentatie gebruikt.
Er zijn aanwijzingen zijn die duiden op evaluatie van de bronnen.
Er is een goed gestructureerde, door bronnen ondersteunde conclusie.
Er is sprake van een behoorlijke mate van zelfstandigheid, de hulp van de docent is beperkt.
Atheneum/Gymnasium-niveau:
Het gepresenteerde bewijsmateriaal toont uitgebreid onderzoek aan van een grote hoeveelheid bronnen, relevant voor het onderwerp.
De gebruikte argumentatie is goed gestructureerd, helder en samenhangend in het gehele verslag of opstel.
Er is een goede evaluatie van de bronnen waardoor een goede afweging van argumenten aanwezig is.
Er wordt blijk gegeven van mogelijke andere interpretaties.
De conclusie volgt op logische wijze uit het argumentatie en wordt op een vloeiende manier gepresenteerd.
Het onderzoek is vrijwel geheel zelfstandig uitgevoerd.
Voorbeeld beoordelingskaart
Naam/Groep...............................................................Klas:..................................
Onderwerp.................................................................Datum:..............................
Beoordelingskaart stappenplan |
|
|
niveau 1/ 2/ 3
|
Fase I: Voorbereiding (max. 5 punten) |
|
stap 1: Onderwerp, hoofdvraag of stelling, deelvragen (o,v,g,) |
|
stap 2: Werkplan: tijd- en taakverdeling (o,v,g) |
|
Score fase I |
|
Fase II: Uitvoering (max. 5 punten) |
|
stap 3: Manier van gegevens en bronnen verzamelen (o,v,g) |
|
stap 4: Informatie verzamelen, beantwoorden van deelvragen (o,v,g) |
|
Score fase II |
|
Fase III: Afsluiting (max. 10 punten) |
|
stap 5: Verslag en conclusie Score fase III |
|
Score fase I+II+III |
|
Eindcijfer (score:2) |
|
Toelichting:
niveau:
brugklas: 1=TH, 2=AH, 3=G
2e klas : 1=TH, 2=AH, 3=G
3e klas : 1=T, 2=H, 3=A
Score fase I en II:
(invullen: onvoldoende, voldoende, goed):
g,g=5 / g,v=4 / v,v=3 / o,v=2 / o,o=1
Score fase III: 1-10 punten
Eindcijfer: Score fase I+II+III delen door 2
Voorbeeld beoordelingkaart eindverslag project voeding.
De voorzitter van onze groep was: ______________________________
De budgethouder was: ______________________________
We hebben een pizza gebakken en deze kostte ons: ________Euro. Hij smaakte:
- Beter dan we verwachtten
- Zoals we het verwachtten
- Minder lekker dan we verwachtten
In het bijgaande verslag hebben we verteld over de activiteiten, de dingen die goed en fout zijn gegaan. Ook hebben we voldaan aan de onderzoekjes die we moesten doen. De samenwerking in onze groep was:
- Super, iedereen deed goed mee
- Goed, bijna iedereen deed even goed mee
- Redelijk, helaas deed niet iedereen goed mee, dit kwam doordat________________________________________________
- Slecht, omdat____________________________________________
Naam: |
Datum: |
Handtekening voor akkoord: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gezien door leerkracht _______ (paraaf) _______ (cijfer)
Eventueel afwijkend cijfer voor: ___________________________________, omdat
__________________________________________________________________
__________________________________________________________________
Voorbeelden logboeken:
Datum |
Tijdsduur |
Plaats |
Verrichte werkzaamheden
|
|
|
|
|
|
|
Aantekeningen |
Opmerkingen |
|||
|
|
|||
Afspraken |
||||
|
||||
Logboek Project ________ Klas:_________________
Datum |
Tijdsduur |
Activiteit |
Deelnemers |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Naam: |
Datum: |
Handtekening voor akkoord: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Vormeisen geschreven praktische opdracht
Werkstuk
- Algemeen:
- Het werkstuk moet getypt zijn in een duidelijk leesbaar lettertype, bijvoorbeeld Arial, Univers, Times New roman, Courier,
- Lettergrootte 12.
- Normale kantlijnen (marges overal 2,5 behalve links, daar mag het 3 cm zijn)
- Alle pagina’s, behalve de voorpagina moeten genummerd zijn. (rechtsonder)
- Het werkstuk moet ingebonden worden ingeleverd, in een dun plastic mapje.
- Het cijfer hangt o.a. af van de hoeveelheid informatie ten opzichte van de plaatjes.
- Indeling:
- Het werkstuk bevat een voorpagina waarop titel, het vak, de voornamen + achternamen en klas. Verder mag het worden opgemaakt met een foto of tekening.
- Op het tweede blad moet de inhoudsopgave komen + inleverdatum.
- Ook moeten hier de bronverwijzingen worden genoteerd. Dit zijn bijvoorbeeld boeken en websites die zijn gebruikt. Ook de naam van een geïnterviewd persoon is een bronvermelding.
- Geef aan: de titel van het boek en de auteur(s).
- Van een website geef je de titel en/of het website-adres en indien bekend de auteur(s).
- Daarna een voorwoord of inleiding. Hierin schrijf je waarom je dit onderwerp hebt gekozen of wat je gaat behandelen of een leuk inleidend hoofdstukje. Ook kan hier de werkwijze/procesbeschrijving worden beschreven.
- Maak van je tekst hoofdstukjes. Geef elk hoofdstukje een titel. Plaats plaatjes, foto’s en/of tekeningen bij het onderwerp, alleen als deze bij de tekst passen.
- Maak aan het einde van het werkstuk een slothoofdstuk. Geef hierin een samenvatting, conclusies of je eigen mening
- Bijlagen genummerd (enquêteformulieren, grafieken, tabellen, kaarten, foto’s, knipsels)
Boekverslag
Onderzoeksrapport
Spreekbeurt